'Alleen maar niet eenzaam'

Het aantal mensen dat alleen woont is sinds de Tweede Wereldoorlog sterk toegenomen. Die groei zal ook de komende decennia doorzetten. Is meer alleen wonen een teken van toenemende sociale isolatie? En leidt dat op termijn ook tot meer eenzaamheid? Het CBS zocht het uit. 

Meer alleenstaanden
Tussen 1947 en 2017 is het aantal mensen dat alleen woont, de zogenaamde alleenstaanden, gegroeid van 285.000 naar bijna 3 miljoen, ofwel van 5 naar 22 procent van alle meerderjarige Nederlanders. En de komende drie decennia zet die trend zich voort: de bevolkingsprognose van het CBS voorziet dat er in 2047 3,6 miljoen alleenstaanden zullen zijn op een meerderjarige bevolking van bijna 15 miljoen. Bijna 1 op de 4 volwassen inwoners zal dan dus alleenstaand zijn.

Daarnaast is de verwachting dat over dertig jaar (net als nu) ruim 4 procent van alle meerderjarige Nederlanders een alleenstaande ouder met één of meer kinderen zal zijn. In 1947 was het nog 1 procent. De groei van het aantal alleenstaanden en alleenstaande ouders vindt zijn oorsprong in de veranderingen in normen en waarden die sinds de Tweede Wereldoorlog in alle westerse samenlevingen zijn opgetreden, maar ook in de mate waarin mensen hun eigen levensloop kunnen vormgeven. Daarin spelen welvaart, toegenomen economische zelfstandigheid van vrouwen en de uitbreiding van de verzorgingsstaat een rol.

Seksuele relaties, huwelijk, samenwonen en kinderen krijgen zijn steeds meer losgekoppeld, terwijl ze tot de jaren zestig nauw met elkaar verbonden waren. Dankzij de ruime beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen (soms bekostigd door het ziekenfonds) hoeft seks niet meer te leiden tot zwangerschap. Bij jongvolwassenen is meer nadruk komen te liggen op het opdoen van ervaringen en de entree op de arbeidsmarkt voordat zij de keuze maken voor een vaste relatie, samenwonen en kinderen. Daarom kan het huwelijk of ongehuwd samenwonen worden uitgesteld.

Ook de houding ten aanzien van scheiding is veranderd. Dat komt onder andere tot uiting in de versoepeling van wettelijke regels omtrent echtscheiding en de actuele voorstellen voor wetswijziging om de alimentatieduur te beperken. Scheiden is ook niet meer de schande die het was, en mensen scheiden ook op steeds latere leeftijd. Bovendien verbreken ongehuwde samenwoners hun relatie sneller dan gehuwden. Hoewel het aantal echtscheidingen in het midden van de jaren negentig een plafond bereikte, is het aantal ongehuwde paren dat jaarlijks uit elkaar gaat doorgegroeid.

Een aanvullend pensioen naast AOW en de ondersteuning vanuit thuishulp en persoonsgebonden budgetten stellen ouderen in staat om tot op hoge leeftijd zelfstandig te blijven wonen. En een vrouw die wil scheiden is tegenwoordig dankzij haar eigen inkomen of de bijstand niet meer gedwongen om uit economische overwegingen bij de partner te blijven.

Dat alles betekent niet dat iedereen die alleen woont dat ook de meest wenselijke situatie vindt, maar wel dat dit in een groot deel van de gevallen de uitkomst is van afwegingen waarbij samenwonen niet meer de meest logische uitkomst is, laat staan trouwen.

De alleenwonende van 2017 is dan ook niet meer dezelfde als die van 1947. Was vlak na de Tweede Wereldoorlog verweduwing nog de belangrijkste reden om alleen te komen staan of eenouder te worden, daarna werd uitstel van trouwen steeds belangrijker, en na 1971 ook scheiding. Van de alleenstaanden in 2017 was 21 procent gescheiden, 22 procent was verweduwd en ruim de helft is nooit getrouwd geweest.

Is alleenstaand ook echt alleen?
Het is niet altijd zo dat alleenstaanden geen partnerrelaties hebben. Meer dan 1 op de 5 heeft een lat-relatie. Vooral alleenstaande mensen tot 30 jaar combineren zelfstandig wonen met een relatie. Meer dan 90 procent van deze jonge latters wil op termijn wel samenwonen of trouwen. Juist op hogere leeftijd hebben mensen de voorkeur om te blijven latten. Van de lattende vijftigplussers willen 4 op de 10 op termijn trouwen of samenwonen. De meerderheid wil dus alleen blijven wonen. Onder vrouwen is die wens om alleen te blijven wonen nog sterker dan onder mannen.

Ook zijn niet alle alleenstaanden zonder partner op zoek naar een relatie. Terwijl onder de twintigers vrijwel iedereen wel een relatie wil – direct of later – zit minder dan de helft van de alleenstaande vijftigplussers daarop te wachten, de vrouwen nog minder dan de mannen. Hoe belangrijk ook, een partnerrelatie is niet de enige vorm van contact waar mensen waarde aan hechten. Ook relaties met familie, vrienden en buren spelen een belangrijke rol in het welbevinden. Gehuwde en ongehuwd samenwonende paren (met of zonder inwonende kinderen) hebben even vaak of vaker wekelijkse contacten met vrienden, familie en buren dan alleenstaanden of alleenstaande ouders.

Een deel van de alleenstaande gescheidenen heeft een paar dagen per week de kinderen over de vloer, hoewel die ingeschreven staan bij de ex-partner. In 2010 koos 27 procent van de scheidende paren voor co-ouderschap. Ouderparen zijn vaker actief in vrijwilligerswerk dan paren zonder kinderen, alleenstaanden en alleenstaande ouders. Wanneer het gaat om het verlenen van informele hulp zijn er geen significante verschillen tussen alleenstaanden en anderen.

Uiteindelijk heeft 4 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder geen wekelijks contact met familie, vrienden of buren. Deze groep noemt het CBS objectief sociaal geïsoleerd. Alleenstaanden en alleenstaande ouders verschillen hierin nauwelijks van samenwonende paren. Maar naar burgerlijke staat blijkt het percentage sociaal geïsoleerden onder gescheidenen hoger te liggen dan gemiddeld, terwijl het onder nooit-gehuwden en vooral onder verweduwden lager is.

Het aantal mensen dat daadwerkelijk ‘alleen’ is, is dus minder groot dan het aantal alleenwonenden. Een deel heeft een lat-relatie en veruit de meesten hebben regelmatig contact met vrienden, familie of buren. Maar er zijn wel verschillen in het sociale netwerk van bijvoorbeeld gescheidenen en verweduwden, waarbij de eerste groep vaker objectief sociaal geïsoleerd is dan de laatste.

Alleen maar niet eenzaam?
Zijn de alleenwonenden van nu dan ook niet eenzamer dan anderen? Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Dan gaat het om een tekort aan gerealiseerde contacten, en om het gemis van een zekere mate van intimiteit. Het gaat daarbij om een verschil tussen de gerealiseerde contacten met andere mensen en de contacten zoals men die voor zichzelf zou wensen.

Sociale isolatie kan samenhangen met eenzaamheid, maar dat hoeft niet. Er zijn ook personen met een uitgebreid sociaal netwerk die zich eenzaam voelen. Naast het hebben van een partner en het sociale netwerk spelen bijvoorbeeld ook gezondheid en de mate waarin mensen de regie hebben over hun leven een rol in het gevoel van eenzaamheid (SCP 2018).

Volgens CBS-onderzoek voelt 4 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder zichzelf sterk eenzaam. Onder de thuiswonende kinderen gaat het om 2 procent, en onder alleenstaanden, met of zonder thuiswonende kinderen, om 6 procent. Leden van paren en alleenstaanden met kinderen voelen zich niet significant minder eenzaam dan alleenstaanden zonder kinderen. Alleenstaanden en alleenstaande ouders voelen zich vaker eenzaam dan anderen. Met name de gescheidenen springen er in dat opzicht uit.

Alleen maar niet eenzaam (Foto: CBS)
Alleen maar niet eenzaam (Foto: CBS)