Troost

Bam. Ik lig op het fietspad. Daarnet moest ik over een sneeuwberg heen zien te komen. De bus rijdt vanmorgen niet door de straat omdat de weg is versperd. Daarom moet ik een eindje lopen naar de volgende bushalte in plaats van alleen maar de straat oversteken. En de sneeuw is bevroren, dus is het overal nogal glad. Ik heb mijn handen in mijn zakken vanwege de kou en kan daarom de klap niet opvangen. Door de spanning in mijn lijf doet het geeneens pijn. Dat komt later, weet ik. Even denk ik: laat mij hier maar liggen.

Dan denk ik aan Hugo Borst. En ik ben geeneens homo. Hugo Borst, hoe kom ik daar zo opeens op? Hij maakt zich sterk voor de ouderenzorg in Nederland. Ik ben tweeënvijftig en reken mijzelf nog niet tot de ouderen voor wie gezorgd moet. Iedere week schrijft Hugo een stukje in de krant over zijn moeder, die de ziekte van Alzheimer heeft en in een verpleeghuis woont. In de laatste aflevering vertelde hij over hoe goed zijn moeder hem altijd troostte. Dat mist hij nu.
De afgelopen weken las ik het machtige Moederland van Paul Theroux. Heeft iemand al een stichting in het leven geroepen die zichzelf tot taak heeft gesteld uit te zoeken hoe je die achternaam uitspreekt? Ik niet. Ik lees alleen maar zijn boeken. Verslind ze zelfs. Zijn reisverslagen genieten mijn voorkeur, maar deze meest recente roman bevalt me eveneens. Wat zat ik nou met tranen in mijn ogen?

Voorheen kon ik nooit huilen. Murw gebeukt, gehard was ik. Toen werd ik ziek. Gek in de kop. Zwaar overspannen, totale burn-out, depressief, wat u wilt. Inmiddels gaat het al beter. Wat mijn aandoening met zich meebracht was: huilen. De eerste veertien dagen heb ik onafgebroken gejankt. Het hield niet op. Dat is nu voorbij. Maar bij een goed muziekstuk of  prachtige passage in een boek houd ik het niet droog.

Moederland gaat over een man, het middelste kind in een groot gezin. De man is schrijver en in zijn leven overheerst zijn moeder. Moeder speelt alle kinderen tegen elkaar uit, ter meerdere ere en glorie van: zichzelf. De ene vileine streek na de andere haalt ze uit, de kinderen gaan elkaar haten, moeder wordt meer en meer het middelpunt van de aarde en ze gaat maar niet dood. Als de schrijver bezig is met zijn eigen leven, dan mist hij haar enorm. Hij zoekt haar dan weer op en gaat zelfs bij haar in de buurt wonen. Hij zou het liefst voorgoed afscheid van haar nemen, maar heeft haar toch nodig. Het verhaal raakt me. Maar mijn moeder is dood. Toch zoek ik haar steeds weer op.
Maar mijn moeder is dood. Die van Hugo Borst leeft nog. En mijn moeder heeft mij nooit getroost. Is dat waarom ik mijzelf geregeld afvraag of ik wel een geweten heb? Gelukkig heb ik, ter compensatie, een doodsangst waar je bang van wordt. Zelden zo'n schijterd als ik gezien.

Maar ik sta snel op. Mijn broek is nat van de sneeuwprut. Even later ben ik bij de bushalte. De bus is iets later. Door de sneeuw rijden we niet door. In Arnhem zie ik de aansluitende stadsbus wegrijden. Ik moet een half uur wachten. De aansluitende bus neemt een andere route. Zit ik in een verkeerde bus? Daar waar ik het eindpunt verwacht, stap ik uit om het laatste kwartier te lopen. De bus rijdt door, gewoon de vertrouwde route. Barst. Een nieuwe dienstregeling betekent kennelijk ook een gewijzigde route. Ik loop midden op straat, omdat het voetpad vol sneeuw ligt. Daar ga ik niet overheen glibberen met mijn mooie schoenen. Al met al ben ik drie kwartier later dan gepland op de werkplek. Het is er stil. Iedereen heeft van alles afgezegd. De verwachting is: nog meer horrorwinter vandaag. Ben benieuwd. Ik ga aan het werk. Rond half een vindt er een ware exodus plaats. De horrorwinter is nu echt in aantocht, dus biedt een collega aan om me met de auto een eind in de richting van het station te rijden. Dat is lief van haar. We lopen naar de parkeerplaats.
'Waar staat je auto?' vraag ik. 'Welke is van jou?'
'Achteraan,' zegt ze, 'het is die witte.'
'Die witte,' zeg ik. ‘Dat helpt niet echt.'
Alle auto's zijn wit.
De terugreis gaat bijzonder voorspoedig. Wat nou: we geven geen garantie dat u thuis komt? Ik kom volgens dienstregeling thuis om twee uur en zie de gehele middag en avond volop stads- én streekbussen voorbij komen. Dan doe ik nog een paar werkzaamheden. Dan lees ik. Dan maak ik avondeten. Dan eten we dat op. Dan doe ik de afwas. Dan schrijf ik wat, dan lees ik en dan luister ik. Buiten sneeuwt het nog altijd storm. Om tien uur ben ik aan slapen toe. Door mijn kop giert een troosteloze pieptoon. En mijn linkerheup doet pijn.

-
Apeldoorn, december 2017